+
DE

Jimi xpr


"Jimmi", 200 x 290 cm, olieverf op doek, 2012

Een heidens donker hart. Men stuit erop, als op een nest. Een broeierig nest van inheems kloppend bloed en ritselende natuur . Als wanneer men een steen wegtrekt van de aarde en het krioelende leven ziet dat het licht schuwt. Tentakels onder paddohoeden slepen zich door het landschap giftig van persoon tot persoon en vervlechten zich tot arabesken op de achtergrond. Het zijn niets anders dan ingevreten sporen, sluipwegen en afvoerkanalen van angst, gier en bier. Wie hier op het dwaalspoor is terechtgekomen beleeft De ultieme trip naar  de zelfkant van de geest. Een valkuil. De pronkende adelaar is gevallen tot donkere en giftige schorpioen.

De scheppergod Khepri (xpr) nam in het Oude Egypte de vorm aan van de scarabee/kever. Zijn naam betekent worden of gebeuren. Hij ontstond uit zichzelf en had dus geen vader of moeder.

De perfectibilité of vervolmaakbaarheid van Rousseau ligt in het verlengde van diezelfde zelfgenese (zelfschepping). Het is een onderscheidend kenmerk van de natuur van de mens dat hij zichzelf een (tweede) natuur geeft, dat zijn geschiedenis de wordingsgeschiedenis van de menselijke soort is. "Vervolmaakbaarheid" maakt het mogelijk om deze nieuwe verhouding van de mens tot de natuur buiten hem en in hem te denken en te realiseren. Maar ditzelfde nagenoeg ongelimiteerde vermogen tot vooruitgang maakt tevens verval en dwaling mogelijk; kortom, in deze tweeslachtigheid van de vervolmaakbaarheid is heel de ambivalentie van de menselijke geschiedenis geworteld.

Het onderscheid tussen mens en dier is volgens Rousseau niet de rede maar de vrijheid en het vermogen tot vervolmaakbaarheid, dat zowel in het individu als in de soort zetelt en, op gang gebracht door de omstandigheden, achtereenvolgens alle andere vermogens in de mens tot ontwikkeling brengt. Het dier daarentegen is na enkele maanden wat het de rest van zijn leven zal zijn. Terwijl het dier altijd in het bezit blijft van zijn instinct, niets verwerft en niets te verliezen heeft, kan de mens, wanneer hij door ouderdom of andere ongelukkige gebeurtenissen verliest wat zijn vervolmaakbaarheid aan hem had toegevoegd, terugvallen tot zijn oorspronkelijke staat en daardoor lager komen te vallen dan het dier. Het is dit vermogen dat de mens op de duur zijn oorspronkelijke toestand doet verlaten om in de loop der eeuwen zowel zijn inzichten als zijn dwalingen, zijn deugden als zijn ondeugden doet ontstaan en hem tenslotte tot de tiran maakt van zichzelf en van de natuur.