+
DE

The Mill


630 x 390 cm, eitempera en olieverf op papier, 2017

We zitten allemaal aan de troon van het Opperwezen vast met een rekbare ketting die onze bewegingsvrijheid beperkt zonder ons tot slavernij te reduceren. Wat de universele orde der dingen zo bewonderenswaardig maakt, is dat mensen vrij hun gang  kunnen gaan terwijl ze in God handen zijn.
Ze zijn vrij en slaaf tegelijk; ze doen wat ze willen terwijl ze desondanks gebaande paden volgen. Ieder staat in het middelpunt van een actieradius waarvan de diameter varieert conform de Eeuwige Meetkundige, die onze wil kan rekken, beperken, intrekken of sturen, zonder het wezen ervan geweld aan te doen.

-- Joseph de Maistre

Eerste lezing

In één der zalen van de Kosmos heeft de Eeuwige Meetkundige alles volgeklad: de grond, de wanden, het plafond. Met zwierige maar berekende hand heeft hij lijnen, kruisen, hoeken, vierkanten en punten in de ruimte geschreven. Met de mens verschijnen ook de duimen, handbreedtes, ellen, vadems, gewichten, maten, koevoeten, hefbomen, katrollen en soortgelijk gerei. De mens bevestigt immers zijn aanwezigheid door energie te veroveren op de natuur en zich te meten met de ander.

Als een Wilde Heer 1 valt de Wil de zaal binnen, zijn gevolg voor zich uitstortend: zij die de grond moeten bevruchten, bewerken en veroveren.

De menner regeert over zowat alles. Hij regelt het klimaat en oefent controle uit op de mensen, zelfs op die in de verte. Hij lijkt zich te ontbolsteren vanuit de borst van de gehoornde, de (zonde)bok-nar onder hem. De twee samen lijken wel een speelkaart die het lot uit één van haar nissen heeft getoverd om in de zaal als troef uit te spelen: de heer en knecht gekluisterd aan elkaar als dag en nacht, als "een kwetsuur van de natuur om niet samen in dezelfde borst te wonen".1

Langs katrollen wordt het duo als een zandloper verder in de ruimte geledigd, vrouw en kind - als stof in de wind - onder hen meegevoerd in de stroom. Alles leidt nu verder naar beneden, tot aan de persen, waar de identiteiten worden gedrukt. Niets van de wildheid blijft nog over. Niets van de identiteiten werd niet al reeds uitgedacht van boven af 3: de Wil heeft ons immers uit de nissen van ons eigen gebouwde overtuigingen gejaagd, het brede veld in. Daar beneden is het Ik als een projectie van het Idee, van buiten de zaal in dit scharnierpunt geworpen (gebaard). Het kan zich nu spiegelen in de schaduw van zijn eigen individuele beperking en eindigheid. Het is fragment en afgietsel uit de mal van de natuur, een artefact uit één van de vele sequenties van het leven.

Maar het verhaal is nog niet verteld. Van de weeromstuit zet de neerdenderende beweging zich in dit spiegelpunt af om omgekeerd op te duiken in een volgende golfbeweging. Van hieruit gaat de knecht met de Heer aan de haal en breekt hij samen met de paarden door de geprojecteerde muur van de maatschappelijke perceptie. Hier sneuvelen wetten, morele codes en conventies die de samenleving samenhielden. Als in een race to the bottom stort het hele gevaarte zich door de doxa en virtuele begrenzing van het huidige tijdsgewricht. Een volgend schot als wenteltrede van het rad is hier doorgeprikt. Een nieuwe era vangt aan.

Nu zien we het schilderij als een uitvergroting van het rad in de achtergrond, de watermolen die het hele gebeuren als een Chronos, een onbewogen beweger  lijkt aan te drijven. Zijn taak is hier niet om het water te vermalen tot energie, hier genereert hij sequenties aan gebeurtenissen die leiden tot een geschiedenis (genese) van geboorte, groei en verval van beschaving. Steeds weer een paar graden wentelend op het rad van Ixion, zich opmakend voor een herhaling van meer van hetzelfde…

Als in een "struggle of the fittest" stort het hele gebeuren zich naar beneden naar deze eindmeet. Op deze grens wordt de werkelijke waarheid aan het licht gebracht. De tijd openbaart nu wie winnaar en wie verliezer is, dat de verschijning "mens" de grootste kans, maar tevens ook het grootste risico op aarde is. Dat iedere individuele mens en generatie en ieder tijdperk op deze manier zijn offers maakt, en er een uitbeelding van maakt.

Met de verschijning van dit nieuw bewustzijn is er tevens een grens getrokken tussen toekomst en verleden, wordt er een pagina in het geschiedenisboek omgedraaid en kan het verhaal een nieuwe wending nemen in een andere Zaal van de kosmos, wentelend rond de as van het "Zijn", de spoel waarrond de Moirai 4 de miljarden levensgaren der mensen spinnen,  en van waaruit zich op ieder moment een zichzelf vernieuwend, flinterdun geweven gordijn van wording en verwording uit het heden optrekt, voor eeuwig en altijd.

 

Tweede lezing

Zo groot de buitenwereld is, zo diep is de binnenwereld. Wie naar binnenkijkt kan in zichzelf ook de zich manifesterende krachten als menner (verstand), paarden (gevoel) en koets (lichaam) herkennen. Ieder wezen  is een kind van zijn eigen tijd, en moet er een interactie mee aangaan.

Hoe tegenwoordig techniek de "uomo universalis" van da Vinci uitgerangeerd heeft en een wereld geschapen heeft waarvan we het einde niet kennen, zo is ook de innerlijke waardigheid of welbevinden van de mens in dit schilderij  op de dool geraakt.

Als we mogen geloven dat het in het beeld van de koetsier, om de passagier gaat die in de koets zit, dan is hij in dit schilderij uit die koets geslingerd, overgeleverd aan een door onpersoonlijke krachten beheerst tijdsgewricht, uitgehongerd tussen de instrumentele rede en het witte paard 5. Als in een bed van Procrustes wordt hij opgerekt tussen de eigen belangen en de eisen die de maatschappij stelt. Hij is de gehangene die wordt meegevoerd door de ruiter op het zwarte paard 6. Het witte paard draaft mee, nog even, want het zwarte paard struikelt. Men heeft Aglaea, de gratie van de schoonheid  op de knieën gedwongen, haar rug naar  het tafereel gekeerd.

Nu zijn de paarden op hol geslagen en is enkel nog het zwarte paard bereden. Er is geen bufferend middendeel meer dat de een eenheid kan smeden tussen hoofd en onderbuik. Het hart klopt in het ijle. Na Descartes heeft het intellect de bok verlaten en is in volle vaart op de rug van het zwarte paard terechtgekomen. Het witte paard kan niet meer tegensturen want het is losgezongen van het span. Nu is er enkel nog "de sterke blinde (zwarte paard)", die "de ziende lamme (het intellect) op zijn schouders draagt" 7. We zijn overgeleverd aan de blinde wil van het zwarte paard. Waarheen leidt deze dolle rit, is dit een vooruitgangsval?

 

(1) De Wilde Heer of Wodan vloog met zijn span koeien over de vlaktes om de gronden te bevruchten tijdens de winter.

(2) Friedrich Hölderlin

(3) "Wat ik op mijn weg tegenkom heb ik eerst zelf gedacht, al herinner ik mij dat niet meer. Sterker nog, ik heb in het allereerste begin mijzelf moeten denken." Johann Gottlieb Fichte in "Mijn denken is een hartstocht", p. 27

(4) De Moirai zijn bij Hesiodes drie zusters (Klotho, Lachesis en Atropos). Het zijn spinsters. Ze spinnen de levensdraad waardoor de lotsbestemming en de levensduur van de mens bepaald wordt. Atropos, is diegene die finaal de levensdraad afknipt.

(5) Plato vat het menselijke functioneren samen in het beeld van de menner met het span paarden. De menner staat voor het hoogste deel van de ziel ,de rede. Het zwarte paard staat voor het laagste deel en stelt het organische, het voelen en het fysieke voor. Het witte paard is het middelste deel en gaat over het sociale deel van de ziel.

(6) Thalia is één van de drie gratiën en symboliseert de waarheid van de fysieke wereld (=doeactiviteit, de fysica). Euphrosynè staat voor het goede van de gedeelde sociale logica(groepsactiviteit,de logica). Aglaea is de gratie van de schoonheid. Ze staat voor wat je met je leven wil, voor de goede koers in je leven, gaat over het overstijgend perspectief en zelfverwezenlijking, over de ideale levenshouding (denkactiviteit, ethica). Zij staat meestel afgebeeld met haar rug naar de toeschouwer tussen de twee andere gratiën, omdat zij als enige haar eigen koers vaart. Het is deze eigenschap die ons volgens de Grieken onderscheidt van de dieren. Dieren kennen fysieke lusten en leven ook in groep, maar zijn kunnen zich daarvan nooit losmaken. Dat kan alleen de mens.

(7) Arthur Schopenhauer